Aangezien het “cellokwartet” als dusdanig in de tijd van Bach niet bestond, werden een aantal originele werken omgedoopt tot een bezetting met vier celli. Bach zelf hield zich al bezig met het maken van transcripties. Zo speelde hij Vivaldi’s strijkkwartetten op orgel en veranderde de instrumentatie van zijn stukken naargelang de toen aanwezige instrumenten. Ook maakte hij transcripties van zijn eigen werk voor andere instrumenten. Getuige hiervan de Vijfde Cellosuite, dat origineel voor solo cello werd geschreven en door Bach zelf werd herwerkt voor luit.
-Chaconne uit Partita voor Viool in D klein, BWV 1004
-Vijfde Cellosuite, BWV 1011
-Canzona, BWV 588
-Air uit Orkestsuite in D Groot, BWV 1068
-Fuga VII uit "Das Wohltemperierte Klavier", BWV 876
De Chaconne werd door Joshua Bell beschreven als niet een van de beste muziekstukken ooit, maar als een van de mooiste verwezenlijkingen uit de menselijke geschiedenis. Het is een intens spiritueel stuk, emotioneel indrukwekkend en structureel perfect.
Bach’s Canzona in d-klein komt waarschijnlijk uit zijn studie van Italiaanse werken, in het bijzonder de canzoni van Frescobaldi.
De Fuga VII uit het “Wohltemperiertes Klavier” anderzijds is in alla breve geschreven, een canzona die meer de oude, harmonisch pure stijlvan Palestrina oproept.
De Vijfde Cellosuite, origineel in c-klein, is geschreven in de Franse stijl en combineert levendige delen zoals de Courante of de Gigue met de meer intieme Sarabande. Het originele werk werd in scordatura genoteerd, wat betekent dat de la snaar een hele toon naar beneden werd gestemd. Dit zorgde voor een donkerdere en intensere klank.
Air uit de orkestsuite in D-groot is een van de meest geliefde en bekende werken van Bach. Het werd in 1902 het eerste stuk van Bach dat ooit werd opgenomen.